Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1067

Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC05/01394
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof verwerpt het standpunt van [appellant] dat van belang is dat hij de overeenkomst niet privé heeft ondertekend en dat dit niet ondertekenen zou meebrengen dat de overeenkomst voor hem geen rechtsgevolg heeft. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat het geen vergissing was dat hij niet privé heeft ondertekend, maar hij heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die er op duiden dat partijen bedoeld hebben dat, ondanks zijn vermelding als contractspartij en ondanks de in de overeenkomst opgenomen op hem zelf betrekking hebbende verplichtingen, [appellant] privé geen partij bij de overeenkomst zou zijn en dat hij daarom niet privé heeft getekend. Daarvan is ook verder niets gebleken. Bovendien heeft [appellant] niet toegelicht waarom zijn echtgenote op grond van artikel 1:88 BW de overeenkomst mede heeft ondertekend, hetgeen immers zinloos zou zijn indien [appellant] zich niet zelf heeft willen binden. Aan artikel 10 lid 1 van de overeenkomst komt naar het oordeel van het hof in dit verband geen betekenis toe. [appellant] heeft de overeenkomst drie keer ondertekend in zijn hoedanigheid van directeur van de betrokken vennootschappen. In dit situatie mag hij zich in redelijkheid niet er op beroepen dat de overeenkomst voor hem geen rechtsgevolg heeft omdat hij niet privé heeft getekend. Bovendien hebben de betrokken partijen wel degelijk rechtsgevolg aan de overeenkomst verbonden, nu de overdracht van de ondernemingen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.


Uitspraak

Uitspraakzaaknr. HD 103.002.555 ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, vierde kamer, van 30 september 2008, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [plaats 1], appellant in principaal appel bij exploot van dagvaarding van 7 juli 2005, geïntimeerde in incidenteel appel, advocaat: aanvankelijk mr. J.E. Lenglet; thans mr. L.E.J. Jonker, tegen: [GEINTIMEERDE], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1], kantoorhoudende te [plaats 2], geïntimeerde in principaal appel bij voormeld exploot, appellant in incidenteel appel, advocaat: mr. J.E. Benner, op het hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 19 december 2000 en 11 mei 2005 tussen appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel - de curator - als eiser. ------------------------------------------------------------ Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 78384/HA ZA 99-1886) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen. 2. Het geding in hoger beroep in principaal en incidenteel appel 2.1. [appellant] is van de vonnissen van 19 december 2000 en 11 mei 2005 tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie producties overgelegd, zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen en tot alsnog afwijzing van de vorderingen van de curator en voorts tot veroordeling van de curator om aan [appellant] het door [appellant] op grond van het te vernietigen vonnis eventueel betaalde bedrag terug te betalen, verhoogd met wettelijke handelsrente, met veroordeling van de curator in de kosten van beide instanties. Voorts heeft [appellant] het beroep op verrekening dat hij in eerste aanleg had gedaan, uitgebreid met een gestelde vordering van [appellant] in privé ad NLG 35.700,- (EUR 16.199,95) inclusief BTW op de boedel. 2.2. De curator heeft bij memorie van antwoord in principaal appel de grieven van [appellant] bestreden en geconcludeerd tot - kort gezegd - afwijzing van de vorderingen van [appellant]. Bij memorie van grieven in incidenteel appel heeft de curator twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 11 mei 2005 en tot veroordeling van [appellant] tot betaling van EUR 36.786,49 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 1999 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad. 2.3. [appellant] heeft een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen en daarbij de grieven van de curator bestreden. [appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het incidenteel appel en tot ongegrondverklaring van de grieven van de curator, met veroordeling van de curator in de kosten van de procedure in beide instanties. 2.4. Vervolgens hebben partijen de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep in principaal en incidenteel appel Voor de tekst van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven. 4. De beoordeling in principaal en in incidenteel appel 4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. a. Op 25 januari 1999 is een overeenkomst tot koop en verkoop van activa gesloten (hierna: de overeenkomst) die - voor zover thans van belang - als volgt luidt: DE ONDERGETEKENDEN: De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 2], De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 3], De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 4], [appellant], [...], hierna gezamenlijk te noemen 'verkopers', en, [bedrijf 1], [...], vertegenwoordigd door haar enig bestuurder, [persoon 1], hierna aan te duiden als 'koper'. OVERWEGENDE: Verkopers drijven de ondernemingen welke tussen partijen van voldoende bekendheid zijn en hierna, indien en voorzover nodig, nader in dit contract wordt gedefinieerd. Verkopers wensen de onderneming met de daarvoor benodigde en de daarbij behorende activa, zoals hierna nader omschreven, over te dragen aan koper, en de koper wenst deze te kopen en te aanvaarden teneinde de onderneming voort te zetten. Verkopers en koper hebben de in kopie als Bijlage 1 bij deze overeenkomst gevoegde intentieverklaring getekend. VERKLAREN HET VOLGENDE OVEREEN TE ZIJN GEKOMEN: Artikel 1: Onderwerp Lid 1 Verkopers verkopen hierbij aan koper en koper koopt hierbij van verkopers de door verkopers te [plaats 3] gedreven onderneming(en) voor electrotechnische installaties, hieronder begrepen [...]. Lid 3 De onderneming omvat in het bijzonder de onbezwaarde en volledige eigendom van de volgende Activa: [...] b) Voorraden: de materialen, halffabricaten, eindproducten en overige voorraden, zoals gespecificeerd en vastgelegd in Bijlage 3. [...] Artikel 5: Verplichtingen van koper en verkopers vanaf de overdrachtsdatum [...] lid 2 Verkopers zullen alle verplichtingen met betrekking tot de onderneming die zijn ontstaan of voortvloeien uit een gebeurtenis voor de overdrachtsdatum, stipt nakomen en koper ter zake hoofdelijk vrijwaren. [...] lid 10. [appellant] is hoofdelijk aansprakelijk voor de juiste tijdige nakoming van de verplichtingen van de overige verkopers als opgenomen in deze overeenkomst of verband houdende daarmee. [...] Artikel 8: Non-concurrentie. Lid 1. Verkopers zullen gedurende een periode van vijf jaar na de overdrachtsdatum niet, direct of indirect, voor eigen rekening of in dienst van of anderszins voor rekening van derden: als verschaffer van aandelenkapitaal of ander eigen vermogen, als vennoot, lid of anderszins enig belang hebben in, of als verschaffer van leningen of ander krediet, als leverancier van goederen of diensten, als adviseur of anderszins betrokken zijn bij, enige persoon of organisatie die activiteiten ontplooit die vergelijkbaar zijn of concurreren met de activiteiten van de onderneming ten tijde van de overdrachtsdatum; [...] Lid 3. Indien een of meer verkopers zijn tekortgeschoten in de nakoming van lid 1 zijn verkopers de koper zonder aanmaning of andere voorafgaande verklaring hoofdelijk een boete verschuldigd van NLG 10.000,--., vermeerderd met een boete van NLG 1.000,--. per dag. [...] Lid 4. Koper verklaart zich hierbij accoord met de ontplooing van activiteiten door verkopers in de loodgietersbranche binnen de civiele sector met de daarbij normaliter behorende ondersteunende neven-activiteiten op het gebied van electrotechniek, en beschouwt de betrokkenheid van verkopers bij dergelijke activiteiten, mits buiten een straal van 15 kilometer rond [plaats 3], niet als overtreding van dit artikel. Artikel 9: Waarborg juistheid van informatie. Lid 1. Verkopers staan er hoofdelijk jegens koper voor in dat alle door hen ter zake van deze bedrijfsoverdracht verstrekte informatie, zoals onder meer opgenomen in de diverse bijlagen van deze overeenkomst, volledig juist en niet misleidend is [...]. Artikel 10: overige bepalingen. Lid 1. Deze overeenkomst heeft eerst rechtsgevolg indien elke partij onderhavig contract rechtsgeldig heeft ondertekend. Na overdracht van de onderneming kan deze overeenkomst door partijen geheel noch gedeeltelijk worden ontbonden. [...] TEN BEWIJZE WAARVAN: Deze overeenkomst in tweevoud in naam van alle partijen overeenkomstig het hieronder bepaalde is ondertekend: Door [bedrijf 2], vertegenwoordigd door haar directeur [appellant], te [plaats 3] op 21 januari 1999: Door [bedrijf 3], vertegenwoordigd door haar directeur [appellant], te [plaats 3] op 21 januari 1999: Door [bedrijf 4], vertegenwoordigd door haar directeur [appellant], te [plaats 3] op 21 januari 1999: Voor accoord, in verband met artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek: [persoon 2], te [plaats 3] op 21 januari 1999: Door [bedrijf 1], vertegenwoordigd door haar directeur [persoon 1], te [plaats 3] op 21 januari 1999. Voor gezien en inhoudelijk accoord, als getuigen bij deze overeenkomst, de wederzijdse accountants: [...] Deze overeenkomst is namens de eerste drie genoemde partijen ondertekend door [appellant]. De overeenkomst is voorts ondertekend door [persoon 2], door [persoon 1] namens [bedrijf 1] en door beide accountants. In de in de aanhef genoemde intentieverklaring is opgenomen onder artikel 5: concurrentieverbod: Verkoper zal bij overdracht een concurrentie beding aanvaarden. In hoofdzaak houdt het genoemde beding in een verbod om gedurende 5 jaar na de overname-datum actief te zijn in de beregeningsbranche en voor wat betreft de electro-branche in een straal van 15 km, gerekend vanaf [plaats 3]. Dit daar verkoper voornemens is een in installatiebedrijf over te nemen, dat ook electro-activiteiten in zijn pakket heeft. b. [appellant] is directeur/grootaandeelhouder van de holding [bedrijf 2] c. [bedrijf 2] houdt alle aandelen in [bedrijf 3] en [bedrijf 4] d. [appellant] is bestuurder van [bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4] e. De in de overeenkomst onder punt 5 vermelde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) is bij vonnis van 26 oktober 1999 in staat van faillissement verklaard. [geintimeerde] is tot curator aangesteld. 4.2. [bedrijf 1] heeft in eerste aanleg [appellant] bij exploot van 11 oktober 1999 gedagvaard. De curator heeft de procedure overgenomen en na vermeerdering en vermindering van eis bij conclusie van repliek gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: I. [appellant] veroordeelt tot betaling van NLG 116.964,24, te vermeerderen met de wettelijke rente; II. [appellant] veroordeelt tot betaling van NLG 1.500,- ter vergoeding van geleden vermogenschade, vermeerderd met de wettelijke rente; III. [appellant] veroordeelt in de kosten van het geding. 4.3. De rechtbank heeft bij vonnis van 19 december 2000 de verweren van [appellant] verworpen die er op neerkomen dat partijen met de overeenkomst hebben bedoeld dat [appellant] zich borg stelde voor de nakoming van de verbintenissen van de drie verkopende vennootschappen ([bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4]). De rechtbank heeft in dit vonnis voorts geoordeeld dat [appellant] heeft in te staan voor de juistheid van de door dan wel namens hem verstrekte bedrijfsinformatie zodat de gevolgen van de onjuistheid van de gegevens in de telling van de voorraad voor rekening van [appellant] komen. De rechtbank heeft overwogen dat het door de curator op dit punt gevorderde bedrag van NLG 32.206,75 (EUR 14.614,79) als overigens niet weersproken zal worden toegewezen. Voorts heeft de rechtbank bij het vonnis van 19 december 2000 de curator toegelaten bewijs te leveren van - voor zover in hoger beroep nog van belang - feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [appellant] tegen betaling advieswerkzaamheden heeft verricht in de elektrotechnische branche bij [persoon 3] 4.4. De rechtbank heeft op 21 oktober 2004 als getuigen aan de zijde van de curator gehoord [persoon 3], [persoon 1] en [persoon 4]. De rechtbank heeft op 27 januari 2005 in contra-enquête gehoord [appellant] zelf en [persoon 5]. 4.5. Bij akte houdende vermindering van eis heeft de curator zijn vordering verminderd tot een bedrag van NLG 113.555,01 (EUR 51.529,02) in hoofdsom, vermeerderd met NLG 1.500,- (EUR 680,67) inzake buitengerechtelijke kosten en met de wettelijke rente. 4.6. Het bedrag van EUR 51.529,01 heeft betrekking op een drietal vorderingen: a) wegens niet-nakoming non-concurrentiebeding; b) wegens niet-nakoming van garantieverplichtingen; c) wegens een voorraadverschil. 4.7. De rechtbank heeft bij eindvonnis van 11 mei 2005 de vordering ad 4.6. onder b afgewezen. Deze vordering is in hoger beroep niet meer aan de orde. Ten aanzien van de vordering ad 4.6. onder a heeft de rechtbank overwogen dat de curator was geslaagd in de bewijsopdracht en heeft zij een bedrag van EUR 25.411,69 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen. 4.8. De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 3.4. tot en met 3.6. van het vonnis van 19 december 2000 overwogen, kort weergegeven: a) De in de overeenkomst omschreven verbintenissen zijn te beschouwen als verbintenissen van [appellant] zelf, nu hij als verkoper kan worden aangemerkt. b) Niet van belang is dat [appellant] geen eigenaar was van de verkochte ondernemingen. [appellant] voerde de directie over de vennootschappen [bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4]en had bovendien als aandeelhouder - direct dan wel indirect - de zeggenschap over deze vennootschappen. c) Uit de tekst blijkt niet dat partijen hebben bedoeld dat [appellant] zich borg stelde voor de nakoming van de verbintenissen van voormelde verkopende vennootschappen. d) [appellant] heeft tegenover de stellingen van de curator zijn verweer onvoldoende onderbouwd. e) [appellant] heeft niet betwist dat partijen afspraken hebben gemaakt zoals in de overeenkomst omschreven. De omstandigheid dat [appellant] de overeenkomst niet pro se heeft ondertekend, doet aan het vorenstaande niet af. 4.9. Het hof bespreekt allereerst de grieven I tot en met III van het principaal appel die gericht zijn tegen de oordelen van de rechtbank zoals hiervoor samengevat. 4.10. Evenals de rechtbank stelt het hof vast dat [appellant], naast de in de aanhef van de overeenkomst genoemde vennootschappen, zelf partij is bij de overeenkomst. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het enkele feit dat [appellant] privé niets verkocht, daar niet aan in de weg staat. [appellant] is uitdrukkelijk als partij genoemd. Uit de overeenkomst vloeien diverse verbintenissen voort die zijn aan te merken als verbintenissen van [appellant] privé, zoals - naar [appellant] ook erkent - de verbintenis voortvloeiend uit het concurrentiebeding (artikel 8), maar ook de verplichting in te staan voor de juistheid van informatie (artikel 9) en de verplichting tot vrijwaring (artikel 5 lid 2), terwijl in artikel 5 lid 10 uitdrukkelijk is bepaald dat [appellant] zelf hoofdelijk aansprakelijk is voor de juiste tijdige nakoming van de verplichtingen van de overige verkopers. De stelling van [appellant] dat hij de verplichtingen uit de overeenkomst niet kón nakomen omdat hij geen eigenaar was van de verkochte activa gaat dus niet op: de hiervoor genoemde verplichtingen kon [appellant] wel degelijk privé nakomen. Het hof gaat er daarom van uit dat partijen door de drie vennootschappen en [appellant] samen aan te duiden als verkopers enkel hebben bedoeld aan te geven dat de overeenkomst is aangegaan tussen [bedrijf 1] enerzijds en de als "verkopers" aangeduide groep (rechts)personen anderzijds, tot welke laatstgenoemde groep [appellant] behoorde. 4.11. Het hof verwerpt het standpunt van [appellant] dat van belang is dat hij de overeenkomst niet privé heeft ondertekend en dat dit niet ondertekenen zou meebrengen dat de overeenkomst voor hem geen rechtsgevolg heeft. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat het geen vergissing was dat hij niet privé heeft ondertekend, maar hij heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die er op duiden dat partijen bedoeld hebben dat, ondanks zijn vermelding als contractspartij en ondanks de in de overeenkomst opgenomen op hem zelf betrekking hebbende verplichtingen, [appellant] privé geen partij bij de overeenkomst zou zijn en dat hij daarom niet privé heeft getekend. Daarvan is ook verder niets gebleken. Bovendien heeft [appellant] niet toegelicht waarom zijn echtgenote op grond van artikel 1:88 BW de overeenkomst mede heeft ondertekend, hetgeen immers zinloos zou zijn indien [appellant] zich niet zelf heeft willen binden. Aan artikel 10 lid 1 van de overeenkomst komt naar het oordeel van het hof in dit verband geen betekenis toe. [appellant] heeft de overeenkomst drie keer ondertekend in zijn hoedanigheid van directeur van de betrokken vennootschappen. In dit situatie mag hij zich in redelijkheid niet er op beroepen dat de overeenkomst voor hem geen rechtsgevolg heeft omdat hij niet privé heeft getekend. Bovendien hebben de betrokken partijen wel degelijk rechtsgevolg aan de overeenkomst verbonden, nu de overdracht van de ondernemingen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 4.12. Het hof verwerpt ook het standpunt van [appellant] dat hier sprake is van borgtocht. Dat dat de bedoeling van partijen zou zijn is noch in de tekst van artikel 5 lid 10 noch in de overige bepalingen van de overeenkomst te lezen. De verplichtingen die voor [appellant] uit de overeenkomst voortvloeien wijzen daar ook niet op. Anders dan [appellant] stelt, vloeien uit de overeenkomst wel degelijk verplichtingen voor hem zelf voort, zodat niet kan worden gesteld dat hij zich aansprakelijk stelt voor een schuld van een ander. Omdat er geen sprake is van borgtocht, is artikel 7:859 BW niet van toepassing, zodat het feit dat [appellant] de overeenkomst niet heeft ondertekend, ook in dat verband niet van belang is. 4.13. Op grond van het vorenstaande verwerpt het hof de grieven I tot en met III in het principaal appel. Daarmee staat vast dat [appellant] hoofdelijk verbonden is voor de juiste nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst. 4.14. De rechtbank heeft in het vonnis van 11 mei 2005 geoordeeld dat de curator is geslaagd in het bewijs dat [appellant] tegen betaling advieswerkzaamheden heeft verricht in de elektrotechnische branche bij [persoon 3]. [appellant] zou vanaf december 1998 tot 1 juni 1999 zowel loodgieters- als elektrotechnische werkzaamheden voor [geïntimeerde] tegen betaling hebben verricht. De verklaring van [appellant] dat [bedrijf 1] met deze werkzaamheden bekend was, heeft de rechtbank niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft het gevorderde bedrag van NLG 56.000,- toegewezen. Hiertegen zijn de grieven IV en V van het principaal appel gericht. 4.15. In de intentieverklaring die tussen [bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4]("verkoper") enerzijds en [bedrijf 1] ("koper") anderzijds is gesloten, is in artikel 5 bepaald dat verkoper voornemens is een installatiebedrijf over te nemen dat ook electro-activiteiten in zijn pakket heeft. In dat artikel zijn niet met zoveel woorden de namen van [bedrijf 5] en [bedrijf 6], de bedrijven van [persoon 3], genoemd. Nu echter niet is gesteld of gebleken dat met artikel 5 een ander installatiebedrijf dan dat van [geïntimeerde] is bedoeld, gaat het hof er van uit dat [bedrijf 1] wist dat het ging om de voorgenomen overname van [bedrijf 5] en bedrijf 6] [plaats 4] (waar [bedrijf 5] en [bedrijf 6] zijn gevestigd) ligt buiten een straal van 15 kilometer van [plaats 3] (waar de door [bedrijf 1] overgenomen bedrijven waren gevestigd). Door de curator is niet betwist dat artikel 8 lid 4, waarin een uitzondering is gemaakt voor activiteiten in de loodgietersbranche binnen de civiele sector met de daarbij normaliter behorende ondersteunende nevenactiviteiten op het gebied van electrotechniek die buiten een straal van 15 kilometer rond [plaats 3] worden verricht, in de overeenkomst is opgenomen vanwege de plannen van [appellant] om de bedrijven van [persoon 3] over te nemen. In deze situatie is het hof van oordeel dat de door [appellant] voor de bedrijven van [persoon 3] verrichte werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als strijdig met het non-concurrentiebeding. De grieven IV en V slagen derhalve. In zoverre zullen de vonnissen van 19 december 2000 en van 11 mei 2005 worden vernietigd. 4.16. Grief VI is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering wegens voorraadverschil zal worden toegewezen (r.o. 3.16. van het vonnis van 19 december 2000). Het hof zal grief VI bespreken tezamen met grief 1 van het incidenteel appel. Daarmee stelt de curator dat de rechtbank in het eindvonnis niet meer is teruggekomen op haar beslissing in het tussenvonnis dat een bedrag van NLG 32.206,75 toewijsbaar is. [appellant] stelt daarentegen dat er geen sprake is van een omissie, maar dat de rechtbank de kwestie uiteindelijk anders heeft beoordeeld en dat om die reden deze vordering alsnog is afgewezen. 4.17. Het hof volgt [appellant] hierin niet. Daargelaten het feit dat de rechtbank op dit punt in het vonnis van 19 december 2000 een bindende eindbeslissing heeft genomen, staat vast dat deze eindbeslissing en het toewijsbaar geachte bedrag van NLG 32.206,75 in het eindvonnis geheel onbesproken zijn gelaten. Grief 1 van het incidenteel appel slaagt derhalve. 4.18. Evenmin volgt het hof [appellant] in zijn stelling dat het voorraadverschil voor rekening van [bedrijf 1] moet komen. Dat, zoals [appellant] heeft gesteld, een uitvoerig due diligence onderzoek is gedaan, is door de curator betwist en door [appellant] vervolgens onvoldoende onderbouwd. [appellant] heeft uitsluitend verwezen naar de mede-ondertekening van de overeenkomst door de wederzijde accountants. Bovendien hebben deze accountants volgens [appellant] volstaan met een steekproefsgewijze controle met behulp van computer-uitdraaien waarna de staat van de voorraad is opgemaakt en ondertekend (cva, blz. 5, 3e alinea en cvd, blz. 4, 1e alinea). Bij die controle is volgens [appellant] - globaal - de voorraad opgenomen. Het betreft hier echter geen verschil in de hoeveelheid goederen, maar een foutieve vermelding in het administratieve systeem door een personeelslid van [appellant] doordat een prijs per rol was ingetypt als prijs per meter. In artikel 9 van de overeenkomst is bepaald dat [appellant] hoofdelijk er voor in staat dat alle verstrekte informatie volledig juist is. In zoverre heeft [appellant] dus een garantie afgegeven. Nu vast staat dat die informatie niet juist was, is [appellant] op goede gronden veroordeeld tot betaling van de schade als gevolg van het voorraadverschil. De stelling van [appellant] dat het nadeel door deze fout werd gecompenseerd door een voordeel voor [bedrijf 1] is niet door [appellant] onderbouwd en moet worden verworpen. Grief VI faalt. 4.19. Met grief VII betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met verrekening van een tweetal vorderingen op de boedel, één vordering van [bedrijf 2] en één vordering van [appellant]. Alleen de vordering van [bedrijf 2] op [bedrijf 1] wegens niet betaalde managementfee was in eerste aanleg aan de orde. 4.20. De vordering van [bedrijf 2] komt reeds daarom niet voor verrekening in aanmerking, omdat het hier een vordering van [bedrijf 2] betreft en niet van [appellant]. [appellant] en [bedrijf 1] zijn in zoverre dus niet wederkerig elkaars schuldeiser en schuldenaar. Het standpunt van [appellant] dat hij moet worden vereenzelvigd met [bedrijf 2] omdat volgens de rechtbank de verbintenissen uit de overeenkomst zijn te beschouwen als verbintenissen van [appellant] zelf, moet worden verworpen. Dat [appellant] zelf aan de overeenkomst is gebonden vindt zijn oorzaak daarin dat [appellant] partij is bij deze overeenkomst. 4.21. Ten aanzien van de vordering van [appellant] wegens autokosten ad NLG 35.700,- (EUR 16.199,95) inclusief BTW heeft de curator een bedrag van EUR 3.239,99 als juist erkend. Het meerdere is door de curator betwist op de grond dat [appellant] slechts gedurende vier maanden heeft gewerkt voor [bedrijf 1] en dus geen recht heeft op een volledige autokostenvergoeding. Nu [appellant] op dit standpunt van de curator nog niet heeft kunnen reageren, zal het hof [appellant] in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten. 4.22. Iedere verdere beslissing ten aanzien van grief VII in het principaal appel houdt het hof aan, alsmede de beslissing ten aanzien van grief 2 van het incidenteel appel en de veroordeling van de kosten in hoger beroep. 5. De uitspraak in principaal en incidenteel appel Het hof: I. verwijst de zaak naar de rol van 14 oktober 2008 voor akte aan de zijde van [appellant] met het in rechtsoverweging 4.21. genoemde doel; II. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-Van Dijken, Huijbers-Koopman en Hofkes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 september 2008.